Tot mijn twaalfde jaar zat ik op een gewone (Jenaplan)school.
Ik voelde me gewoon een kind en kreeg niet het gevoel dat me iets ernstigs mankeerde.
De juf wist zich echter geen raad met mij en noemde me zwaar autistisch. Het is de school die aandrong op een psychiatrisch onderzoek, van mijn ouders hoefde het niet zo. Voor hen was ik gewoon Sarah.
Thuis had ik een normaal leven. Mijn vader speelde regelmatig met mij en mijn broertje en ook mijn moeder zorgde goed voor ons.
Toen ik zes jaar was werd ik gediagnosticeerd als autistisch.
In de middenbouw trof ik een juf, die normaal met me omging. Ze was duidelijk, zei waar het op stond en toonde ook warmte en enthousiasme.
Zij creëerde een groepsgevoel.
In de bovenbouw heerste er competitie. De leraar probeerde me mijn autisme af te leren. Klasgenoten pestten me en sloten me buiten. Ik werd nagedaan en uitgejouwd.
Nu wilde ik zelf naar een andere school.
De enige mogelijkheid was een cluster 4 school, voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen.
Aanvankelijk was ik meer op mijn plaats, maar men schetste een steeds somberder toekomstbeeld voor mij.
Dankzij een begeleidster (betaald uit Persoonsgebonden Budget) kreeg ik toch weer perspectieven om een zinvol en zelfstandig leven op te bouwen.
Ik ging een schriftelijke opleiding kinderopvang doen.
In 2007 vond ik een stageplek, na zeker 30 adressen te hebben aangeschreven.
Over mijn autisme zweeg ik. Mensen vroegen er ook niet naar, dus kennelijk merkten ze niets aan mij.
Het kennismakingsgesprek verliep positief en de dames wilden iedereen iets leren.
Dat gevoel gaven ze mij.
Hoewel ik nog veel moest leren en me soms onhandig voelde, bracht ik het er redelijk vanaf, zeker voor een nieuwkomer.
Over het algemeen vertrouwden de kinderen me. Zo wilden ze mijn hand vasthouden of op schoot zitten. Ze gaven het aan als ik ‘moest’ voorlezen. Dan zaten we in het leeshoekje.
De kinderen zagen me graag, misschien ook omdat ik mezelf was, hen in de waarde liet en nog niet zo geïnstitutionaliseerd was.
Ook mijn stagebegeleidster (de leidster van de peutergroep) leek tevreden over me.
Al tijdens mijn derde dag riep een gehaaide leidster van de babygroep me bij zich.
“We hebben het een paar dagen met je geprobeerd, en vinden dat het niet gaat”, kreeg ik te horen.
Zij vroeg of ik zwaar autistisch was en kwam met voorbeelden van wat er allemaal niet goed ging.
Zo zou ik baby’s geen geborgenheid geven, doordat ik hen te losjes vasthield. Ik moest hen strak tegen me aan houden.
Zelf lieten ze baby’s gerust een uur huilen in een afgesloten kamertje, als het tijd was voor een middagslaapje. Hoe geborgen voelden die kindjes zich dan?
Ik mocht nog net mijn begeleidster en de kinderen gedag zeggen, toen kon ik meteen gaan.
De tranen stonden in mijn ogen.
Na een paar dagen belde ik de academie. Daar waren ze al op de hoogte, bleek. Zij wisten dingen, die mij niet verteld zijn. Ze geloofden het kinderdagverblijf. Die mevrouw zei zelfs: “Als je alleen bent met een kind, is zo’n kind 100% afhankelijk van je.”
Ja, een stagiaire die net komt kijken. Die mág helemaal niet eindverantwoordelijk zijn.
Zelf vond ik een paar dagen wel kort om iemand te leren kennen en iemand kan zich positief ontwikkelen tijdens een stage-periode. Maar volgens haar kunnen die mensen juist al snel zien hoe iemand is, want zij hebben er ‘verstand van’ en hebben er ervaring mee.
Ik kreeg het advies om een niveau lager te gaan studeren, van SPW 3 naar 2. Dan zou de stage meer taakgericht zijn.
Ergens kon ik me wel vinden in dat advies, want mensen zouden me meer tijd geven om dingen te leren en niet verwachten dat ik als een volleerde werkkracht meedraai. Maar het zou niets veranderen aan de manier hoe zij naar me keken. Ook zou ik het schriftelijke gedeelte bijna helemaal overnieuw moeten doen, op 2 lesboeken na, terwijl de theorie juist het probleem niet was.
Ik mocht het advies in de wind slaan, maar dan mocht de academie een stageplek die ik had gevonden weigeren, bij een vermoeden dat het weer zo af zou lopen. Met de theorie heb ik prachtige cijfers heb gehaald, vaak negens, maar ik kon er geen kant mee op.
Na vier weken kreeg ik een schriftelijke bevestiging over het stopzetten van mijn stage.
De uitleg van de directrice stond vol leugens en overdrijvingen.
Wat als er een kind zou vallen? Tijdens het ontslaggesprek was het nog een scenario. Nu stond het er alsof het al gebeurd was.
‘Wij hebben besloten dat het niet verantwoord was om Sarah met zulke kleine kinderen te laten werken.
De reden hiervoor is, dat ze een bepaalde reactietijd nodig heeft. Voordat ze reageert moet ze situaties en gebeurtenissen eerst verwerken, alvorens er over na te denken wat ze gaat doen.
In het werken met kinderen kan dit gevaar en veel risico met zich meebrengen. Het is bij kleine kinderen erg belangrijk dat je snel en alert bent. Het is bijvoorbeeld gebeurd, dat een kind viel en Sarah gewoon bleef zitten en er alleen naar keek. Dit was omdat ze niet in staat is om dan snel te reageren. Terwijl het kind dan op de grond ligt te huilen, is Sarah nog aan het nadenken hoe ze zal gaan reageren.’
Hier kan ik me niets van herinneren.
‘Als ik tot slot nog een advies mag geven. Het zou niet verkeerd zijn als Sarah wat meer openheid geeft over haar situatie.
Nu heb ik zelf geraden dat ze autistisch is en wellicht begeleid woont.
Het was beter geweest, als ze hier zelf mee gekomen was. Ze weigert in een gesprek over haarzelf te vertellen en te vertellen waar ze woont.’
Er is nooit een gesprek geweest. Wel begon de leidster van de babygroep me te ondervragen. Gewoon in het lokaal, waar de kinderen bij zijn. Waar ik op school had gezeten en waar ik woonde. Ik voelde meteen aan dat het geen belangstelling was. Er zat iets anders achter, zoals later bleek.
Op de ouders zou ik een negatieve invloed hebben, omdat ik gesloten was.
‘Er is geen contact met haar te krijgen’, staat er letterlijk.
Ouders ontving ik altijd beleefd.
Ook naar mijn begeleidster (een leidster van de peutergroep), was ik open. Zij vond het juist mooi dat al gelijk voor wilde lezen. Zelf vond ze het best spannend, de eerste keer.
Ook was zij enthousiast, geduldig en legde dingen uit.
De beëindiging van mijn stage is achter haar rug om gebeurd.
“Ze heeft duidelijk een goed hart en wil graag haar best doen, maar de intensieve begeleiding die zij nodig heeft konden we haar helaas niet bieden.”
Wat ze niet vermelden is het personeelstekort. Ze hadden überhaupt geen ruimte om iemand te begeleiden of iets te leren. Vaak stond er één leidster op de groep van tien kinderen. Er is me zelfs gezegd: “Tijdens crisismomenten hebben we handen nodig om dat op te vangen.”
Later kwam ik een moeder tegen met haar dochter van drie jaar.
Met haar kon ik openhartig praten over wat er was gebeurd. Ook herinnerde ze mij nog.
Zij was verbaasd over hoe ik de laan uit werd gestuurd. Zij vond kennelijk niet dat ik ouders argwanend maakte. Volgens haar werkte de leidster met wie ik het kon vinden (en die mij begeleidde met de stage) daar niet meer. ‘Om een of andere duistere reden.’ Dat waren haar letterlijke woorden.
Juist degene die enthousiast en geduldig was, verdween.
De kinderopvang is sowieso niet toegerust op zulke jonge baby’s. Pas met twee jaar gaan kinderen met elkaar spelen en hebben ze iets aan elkaar.
Baby’s willen bij hun eigen moeder zijn, haar stem horen en haar hartslag en warmte voelen.
Daar voelen ze zich veilig.
Dat mensen me in de omgang met kinderen onderuit hebben gehaald, heeft me in mijn ziel geraakt. Want ik ben juist begaan met kinderen. Al met elf jaar was ik bezig met thema’s als kindbejegening.
Behalve mijn goede bedoelingen, staat er niets positiefs in de uitleg. Mijn geduld met kinderen. Ik was best gelijkmoedig. De kinderen lieten mij juist in mijn waarde, terwijl de leidster van de babygroep beweert, dat ze in de lach schoten en me niet serieus namen.
Zij was zelf degene die me uitlachte en niet serieus nam!
Met kleine kinderen moet je snel en alert zijn, staat er. Alert zeker en ik was me ook constant van hen bewust. Maar snel?
Volgens mij hebben kinderen juist te lijden onder de bijdehante en haastige volwassenen. Kinderen krijgen geen rust meer, geen ruimte om iets zelf te proberen. Als ze niet reageren als gewenst, zitten volwassenen er meteen bovenop. Er is geen tijd en aandacht voor elkaar. We rennen ons geluk voorbij.
Geduld, empathie en intuïtie zijn juist belangrijke eigenschappen.
Er waren inderdaad situaties, dat ik niet meteen ingreep. Als een kind iets deed wat niet mocht, ook al hield het geen direct gevaar in, moest ik er meteen bij zijn. Zoals wanneer een kind een aan kastdeur zat. Deed een baby(!) of peuter zoiets een paar keer achter elkaar, moest het voor straf in een kinderstoel zitten aan tafel, een kwartier lang. Zonder dat het kind begreep wat het verkeerd deed. Zelfs ik wist niet waarom dat niet mocht!
Al snel besloot ik me volledig op het schrijven van boeken en artikels te richten. Later kwamen er ook lezingen bij.
Ook ben ik bezig met het opzetten van autonome hulpgroepen. Graag wil ik gezinnen begeleiden. Ouders bewust maken van hoe het gaat in het gezin, van de onderlinge relaties en wat hun kind hen probeert duidelijk te maken.
Want hoe traag ik ook reageer, ik zie vaak als eerste wat een kind nodig heeft.
Ook beroepskrachten kunnen mij vragen, want binnen het onderwijs en kinderopvang worden kinderen ook vaak niet begrepen.
Sommigen vinden dat ik misbruik maak van mijn diagnose. Vaak zijn dit juist degenen die het ermee eens zijn, dat ik niet geschikt ben om met kinderen te werken. Ze verwijten me dat ik niks doe. ‘Maak je nuttig! Ga desnoods naar een sociale werkplaats!’ roepen ze.
Is zes boeken en tientallen artikels schrijven en lezingen houden, niets doen?
Graag wil ik werken, maar als ik dezelfde plichten heb als ‘iedereen’ wil ik ook dezelfde kansen krijgen.
Via de reguliere weg zijn mijn kansen verkeken, dus zal ik mijn eigen pad moeten volgen.
Comments are closed.