‘Rechters plaatsen kind te snel uit huis’

Brandbrief aan de Rechtbank Rotterdam over het jeugdrecht en de jeugdzorg in Rotterdam van 12 Rotterdamse jeugdrechtadvocaten

http://images.volkskrant.com/volkskra/upload/ftp/nieuws/binnenland/jeugdzorg.pdf

 

PERSOONLIJK EN VERTROUWELIJK

 

Aan de rechtbank te Rotterdam

Afdeling Jeugd- en Familierecht

T.a.v. De heer mr. M.J.L Holierhoek

Mevrouw mr. Drs. J.L.A.T. Frima

Postbus 50952

3007 BN Rotterdam

 

Maassluis, 4 december 2008

 

Inzake : Bezorgde jeugdrecht-advocaten

Onze ref. :

 

Geachte heer, mevrouw,

 

In toenemende mate maken wij ons, als jeugdrecht-advocaten, grote zorgen over de ontwikkelingen in het jeugdrecht en het functioneren van jeugdzorg in brede zin [1]. Onze zorgen betreffen met name de zorgvuldigheid waarmee jeugdzorg opereert en de ruimhartige toetsing door de kinderrechter. Wij vinden dat meer dan nu het geval is naar de minst ingrijpende maatregel moet worden gezocht om de belangen van het kind te waarborgen.

 

Om die reden hebben wij contact gezocht met de pers. Ook willen wij begin volgend jaar een discussie-bijeenkomst organiseren, waarin wij het gesprek willen aangaan met de rechterlijke macht, de kinderbeschermingsorganisaties, orthopedagogen en andere deskundigen. Wij hopen dat u zult ingaan op de uitnodiging die zal volgen.

Onderstaand zullen wij puntsgewijs aangeven waarover wij ons zorgen maken.

Inhoudelijke zorgen:

 

Paniekvoetbal:

Sinds de geruchtmakende “Savanna-zaak “, waarbij een medewerkster van jeugdzorg verantwoordelijk is gesteld voor haar nalaten in te grijpen in het gezin, lijkt jeugdzorg onder druk van de publieke opinie en de politiek in zaken het zekere voor het onzekere te nemen.

Kinderen worden, zo is onze ervaring, in toenemende mate zeer snel uit huis geplaatst in crisis-pleeggezinnen of gesloten of besloten instellingen. De uithuisplaatsing is daarmee geen ultimum remedium meer, maar een voorbehoedsmiddel voor eventuele schade die mogelijk zal kunnen optreden. Het lijkt alsof kinderen op grond van een bestwil-criterium uit huis worden geplaatst, waarbij soms uit het oog wordt verloren dat kinderen in principe het best af zijn bij hun eigen ouders.

Alhoewel gevallen als die van Savanna buitengewoon schokkend en schrijnend zijn, is het een illusie te denken dat dergelijke zaken ooit helemaal voorkomen kunnen worden. Er zullen altijd kinderen het slachtoffer worden van ongeschikte ouders. Wij menen dat andere kinderen en ouders niet de dupe mogen worden van de paniek die sinds die tijd bij publiek en politiek lijkt te heersen.

Mogelijkheden om kinderen en ouders binnen het gezin te begeleiden onvoldoende benut en onderzocht:

Wanneer er sprake is van ernstige mishandeling of incest is een uithuisplaatsing vaak de enige manier om kinderen te beschermen. Wanneer er echter sprake is van opvoedingsproblematiek, of onmacht van de ouders om hun kinderen adequaat te begeleiden, is het de vraag of een uithuisplaatsing de beste manier is om kinderen te helpen.

Onze ervaring is dat de mogelijkheden om de kinderen binnen het gezin te houden en het gezin hulp te geven daarbij regelmatig onvoldoende worden onderzocht of onbenut gelaten. Er zijn tal van goede initiatieven en projecten (bijvoorbeeld via Humanitas) die ouders en kinderen goede begeleiding, hulp en therapie buiten een instelling om kunnen bieden. Wij menen dat deze mogelijkheden eerst moeten worden benut voordat men voor een ingrijpend middel als een uithuisplaatsing kiest.

Onze cliënten, jeugdigen en ouders, melden ons regelmatig dat zij openstaan en ook steeds hebben gestaan voor hulp bij de problemen binnen het gezin. Zij vertellen daarbij deze hulp in de periode voorafgaand aan een uithuisplaatsing niet of onvoldoende te hebben gekregen.

Functioneren gezinsvoogden:

De contacten tussen het gezin en de gezinsvoogd zijn vaak minimaal geweest. Ouders en kinderen vertellen de gezinsvoogd nauwelijks te hebben gezien of gesproken. Contacten zijn vaak telefonisch geweest. Er is gekeken naar wat er allemaal fout gaat, maar niet gezocht naar oplossingen.

Er blijkt met regelmaat geen sprake van goede begeleiding. Wanneer hulp is geboden worden gezinnen na het beeindigen van het hulptraject aan hun lot overgelaten waardoor zij terugvallen in oude patronen. De meeste ouders vertellen dat zelf ook heel jammer te vinden.

Wij hebben de indruk dat er vaak veel meer mogelijkheden zijn om kinderen, met deskundige hulp, in het gezin te laten wonen en het gezin goed te laten functioneren.

In onze optiek wordt door Jeugdzorg te snel geconcludeerd dat hulpverlening binnen het gezin waarbij het kind thuis blijft wonen, niet haalbaar is. Te snel wordt aangenomen dat een kind in een pleeggezin, pleeginstelling of andere instelling beter af is.

Culturele verschillen:

Regelmatig constateren wij dat culturele verschillen een rol spelen bij de beoordeling van de geschiktheid van ouders om hun kinderen op te voeden en te verzorgen. Met een westerse bril op worden kinderen uit gezinnen met andere culturele achtergronden beoordeeld.

Wijze waarop de uithuisplaatsing plaatsvindt:

De wijze waarop uithuisplaatsingen vaak plaatsvinden, vinden wij traumatiserend voor kinderen. Kinderen worden als criminelen van hun bed gelicht of door de politie van school gehaald. Regelmatig komt het voor dat kinderen voor de ogen van broertjes en zusjes en buren door de politie worden weggevoerd, vervolgens een hele dag in een politiecel doorbrengen en pas ‘s avonds ergens naar een instelling worden gebracht. Sommige kinderen hebben flinke blauwe plekken op de plaatsen waar zij zijn vastgegrepen.

In een aantal gevallen heeft Jeugdzorg, ondanks het ontbreken van de daarvoor benodigde machtiging, kinderen in een instelling geplaatst. In een paar gevallen is het zelfs voorgekomen dat het betrokken kind in een tijdsbestek van drie of vier weken, meerdere keren van het bed werd gelicht, geplaatst, weer naar huis werd gestuurd omdat er geen machtiging was en vervolgens weer van het bed werd gelicht. De impact die zoiets heeft op ouders en kinderen is zeer groot.

Ouders krijgen soms geen informatie over de verblijfplaats van hun kinderen. Moeders van baby’s of peuters mogen een aantal dagen of weken geen contact met hun kindje. Kinderen mogen soms wel, maar soms ook helemaal niet naar huis bellen. Het is ons niet duidelijk op welke pedagogische principes het verbod op contact is gebaseerd.

De wijze waarop de uithuisplaatsing plaatsvindt, is – zo is onze ervaring – voor kinderen en ouders buitengewoon ingrijpend en traumatiserend.

Vervoer van de jeugdige van en naar de rechtbank:

Alhoewel met de wetswijzigingen nieuwe eisen aan het vervoer van de jeugdige van en naar de rechtbank zijn gesteld blijkt dit vervoer regelmatig voor veel stress te zorgen. De kinderen worden nog vaak in arrestantenbusjes vervoerd. Ze zitten lang in het busje en rijden langs verschillende instellingen door het hele land.

Een voorbeeld uit de praktijk: Een 15-jarige jongen met een autistische stoornis moest tijdens de lange rit nodig plassen. Er was geen communicatiesysteem tussen het deel van het busje waar hij verbleef en de chauffeurs. De chauffeurs hoorden hem niet kloppen door het dikke glas. De jongen heeft in zijn broek geplast en heeft vervolgens de hele verdere dag in zijn natte, vies ruikende broek moeten lopen.

Jeugdzorg behoort te zorgen voor adequaat vervoer. Jeugdzorg vergeet vaak dit vervoer te regelen of belt nog steeds de DVO voor het vervoer. Het komt zelden voor dat een gezinsvoogd het kind zelf ophaalt. Dat vinden wij onbegrijpelijk. Als je de verantwoordelijkheid hebt over een kind, kan juist zo’n rit op een voor een kind heel belangrijke en spannende dag bijdragen aan het versterken van de vertrouwensband.

Eenmaal in de instelling:

Er wordt in onze optiek voorbijgegaan aan het feit dat kinderen in dergelijke instellingen vaak maandenlang geen behandeling krijgen en de scholing onvoldoende is. De uithuisplaatsing bij ouders en kind roept zoveel weerstand op dat een verdere vruchtbare, en volgens ons noodzakelijke, samenwerking tussen ouders, kind en jeugdzorg hierdoor onmogelijk wordt. Het enige dat instellingen de jeugdigen veelal bieden, is structuur. Het is de vraag of deze structuur, met professionele hulp, niet net zo goed, of beter thuis geboden kan worden.

Rechters en jeugdzorg gaan ervan uit dat pleeggezinnen en instellingen veilige plekken zijn voor kinderen en daarom vaak de voorkeur genieten boven thuis blijven. Er zijn ons gevallen bekend waar kinderen, eenmaal uit huis geplaatst, werden misbruikt of andere seksueel grensoverschrijdende ervaringen hadden.

Kinderen worden niet op geschikte plek geplaatst:

Alhoewel de wet nu eist dat kinderen ook daadwerkelijk in een behandelinstelling worden opgenomen, komt het zelden voor dat kinderen meteen op de plek worden geplaatst waar zij horen.

Kinderen worden in de periode waarin zij uit huis zijn geplaatst vaak van hot naar her gesleept; van crisisopvang naar gesloten instelling. Bij de plaatsing wordt, opnieuw “door de wachtlijsten”, met regelmaat geen rekening gehouden met de specifieke problematiek van het kind, als er maar een plek is.

In een recent geval heeft een kind zichzelf in de instelling verhangen. Bij de intake in de Justitiële Jeugdinrichting wist niemand dat het kind suïcidaal was, omdat het raadsrapport niet werd meegestuurd.

Door de wachtlijsten verblijven kinderen maanden op plekken waar zij eigenlijk niet thuis horen en niet worden behandeld.

Lange wachtlijsten voor de hulpverlening mogen niet als excuus worden gebruikt om niet achter een geschikte plek aan te hoeven zitten. Regelmatig constateren wij dat gezinsvoogden nalaten kinderen adequaat voor de juiste behandelplek aan te melden waardoor nog meer tijd verstrijkt.

Kinderen gaan van school naar school; er zijn bijvoorbeeld kinderen die in één jaar tijd vier verschillende scholen bezoeken of in twee jaar tijd zes verschillende scholen. Wij vragen ons af wat de impact op kinderen zal zijn wanneer zij in een belangrijke periode in hun leven zo weinig stabiliteit kennen. Meestal wachten kinderen in justitiële inrichtingen maanden, of zelfs jaren op therapie of hulp. Wij kennen gevallen waarin de kinderen de justitiële jeugdinrichting verlaten als ze eenmaal 17 of 18 jaar zijn zonder ooit behandeling te hebben gehad. Het Europese Hof voor de rechten van de Mens eist in haar uitspraken dat in de afweging tot uithuisplaatsing altijd wordt meegewogen waar het kind heen gaat en of dit een geschikte plek is.

Grote afstand instellingen / gezinnen:

Kinderen worden regelmatig in een instelling op grote afstand van hun gezin geplaatst. Dit hangt uiteraard ook samen met de geografische ligging van de meeste instellingen. Dit heeft echter tot gevolg dat ouders de kinderen niet of nauwelijks kunnen bezoeken. Er moet in onze optiek worden gestreefd naar een situatie waarin kinderen zo dicht mogelijk in de buurt bij hun ouders worden geplaatst in de meest geschikte instelling.

Plaatsing in een pleeggezin:

Wanneer kinderen in een pleeggezin worden geplaatst, wordt er in onze optiek onvoldoende gedaan om kinderen uit één gezin bij elkaar te houden. Daarnaast wordt onvoldoende rekening gehouden met de achtergrond van kinderen.

Kinderen uit moslim-gezinnen worden geplaatst bij streng gereformeerde gezinnen waar hun geloof en herkomst onvoldoende wordt gerespecteerd. Besnijdenissen worden door de christelijke gezinnen geweigerd en moeten worden afgedwongen in een kort geding, kinderen moeten meebidden met het christelijke gebed en krijgen varkensvlees te eten. De voorzieningenrechter heeft in een geval zelfs toestemming gegeven om een moslim-kind tegen de wens van de moslim-vader in te laten dopen.

Summier contact:

Onze cliënten klagen vaak over het summiere contact met de gezinsvoogd. Veel contact geschiedt telefonisch. Echte begeleiding en ondersteuning bij de problemen lijken cliënten niet te krijgen.

Maar al te vaak horen wij van onze cliënten dat de betrokken gezinsvoogd, nadat een kind eenmaal uit huis is geplaatst, de verantwoordelijkheid geheel bij de instelling laat en nauwelijks nog contact opneemt. Ook komt het met grote regelmaat voor dat de gezinsvoogd niet of onvoldoende toeziet op het in gang zetten van de behandeling. De verantwoordelijkheid wordt hiermee in onze optiek te vaak afgeschoven.

Als reden wordt vaak aangevoerd dat veel tijd moet worden besteed aan papierwerk en het invullen van formulieren.

Wij menen dat ouders en kinderen daar niet de dupe van mogen worden. Wanneer door papierwerk onvoldoende tijd aan het gezin kan worden besteed, zal naar andere oplossingen moeten worden gezocht. Als advocaten zijn wij ook genoodzaakt om voor het papierwerk secretaresses in dienst te nemen zodat wij ons inhoudelijk met de zaken kunnen bezighouden.

Overigens valt ons op dat de omvang van de stukken die gezinsvoogden produceren imposant is. Bij bestudering blijkt echter dat de stukken uit talloze herhalingen bestaan.

Gezinsvoogden communiceren regelmatig onvoldoende met de ouders. Er wordt onvoldoende naar ouders geluisterd en zij worden niet serieus genomen. De gezinsvoogd neemt een beslissing: daar mag niet aan worden getornd.

Hierdoor ontstaat een grote weerstand bij ouders tegen jeugdzorg, waardoor hulpverlening mislukt.

Ouders, jeugdigen en advocaten klagen over de bereikbaarheid van de gezinsvoogden. Mobiele nummers van de gezinsvoogden worden vaak niet verstrekt, terwijl dit in crisisgevallen wel handig is.

Bij ons bestaat de indruk dat veel gezinsvoogden het idee hebben dat het werk gedaan is wanneer een kind eenmaal is geplaatst. Er is nog zelden contact met het kind of het gezin en de verantwoordelijkheid wordt bij de instelling gelegd. Wij menen dat de tijd die het kind in de instelling doorbrengt, moet worden benut om de ouders in de thuissituatie te begeleiden en voor te bereiden op de terugkeer van hun kind. Zulks is toch ook een wettelijke plicht ex artikel 1:257 BW.

Procedurele bezwaren:

 

De procespositie van advocaten tijdens de procedure:

Wij hebben de indruk dat de rechtbank, op indicatie van jeugdzorg, te snel aanneemt dat een kind beter af is in een instelling of pleeggezin. Voor ons als advocaten blijkt het vrijwel onmogelijk de rechtbank ervan te overtuigen dat hulpverlening binnen het gezin nog niet of onvoldoende heeft plaatsgevonden.

Bij spoeduithuisplaatsingen is de tijd tussen de ontvangst van de stukken (soms aan het einde van de middag voor de zitting) en de zitting zo kort dat wij als advocaten geen mogelijkheid hebben de stukken door een deskundige te laten beoordelen. Wanneer kinderen eenmaal uit huis zijn geplaatst is het kwaad vaak al geschied. Het is een lastige opgave om een kind weer terug in het gezin te krijgen.

Ondanks herhaalde verzoeken tijdens de vele overleggen die er zijn tussen rechtbank, advocatuur en jeugdbeschermingsinstanties, worden stukken door jeugdzorg in het merendeel van de gevallen niet of op het allerlaatste moment naar de advocaten gestuurd. Dit bemoeilijkt ons zeer in onze taak voor de belangen van onze cliënt op te komen.

Gezinsvoogden zijn tijdens de zitting regelmatig afwezig en worden vervangen door een collega die het betrokken gezin of dossier niet kent. Wij hebben regelmatig geconstateerd dat gezinsvoogden tijdens de zitting niet de waarheid spreken. Daarbij wordt, in onze optiek, door de rechtbank uit het oog verloren dat Jeugdzorg ook partij is.

Door de rechtbank worden medewerkers van jeugdzorg tijdens de zittingen beschouwd als deskundig op het gebied van het betreffende kind en het gezin. Daarbij wordt uit het oog verloren dat er vaak maar weinig contact is geweest tussen de gezinsvoogd en het gezin. Vaak is de betrokken gezinsvoogd helemaal niet aanwezig en kan dus ook niet kritisch worden bevraagd op onjuistheden/onwaarheden die uit het dossier naar voren komen.

Wanneer een gezinsvoogd (of zoals vaker het geval is de vervanger van de gezinsvoogd) iets zegt, wordt dat voor waar aangenomen. Omdat jeugdzorg staat voor de bescherming van het kind, wordt er te snel van uitgegaan dat wat jeugdzorg zegt wel zal kloppen. Onze ervaring is dat het zeer regelmatig voorkomt dat ‘feiten’, zoals door de gezinsvoogd genoemd, niet kloppen. Gezinsvoogden zijn ook niet opgeleid om goede objectieve rapportages te maken, maar om ouders en kinderen te begeleiden. Feit, mening en vermoeden lopen kriskras door een rapportage en zijn niet te onderscheiden.

Door tijd- en geldgebrek is het voor ons als advocaten meestal onmogelijk de rapportages te laten beoordelen door een andere deskundige. De mogelijkheid bestaat om via de rechtbank een second opinion te vragen. Een dergelijke procedure duurt echter geruime tijd, terwijl een kind over het algemeen al die tijd uit huis is geplaatst.

Gedragsdeskundige:

In het kader van de spoedmachtiging en de overige machtigingen in verband met gesloten plaatsingen dient een verklaring van een gedragsdeskundige te worden overgelegd. Door het Hof ‘s- Gravenhage zijn aan deze verklaring eisen gesteld die moeten waarborgen dat de verklaring kan worden getoetst. Inmiddels is ons gebleken dat een gedragsdeskundige van jeugdzorg, onder het mom van tijdgebrek, een kind doorgaans maar 15 minuten spreekt, vervolgens een verklaring aflegt en zich daarbij kennelijk met name baseert op de stukken die door Jeugdzorg zijn opgesteld.

Wij zijn van mening dat het beroven van iemands vrijheid een zeer ingrijpende maatregel is die zeer zorgvuldig moet worden genomen, zoals ook blijkt uit artikel 5 EVRM.

Als advocaat zijn wij verplicht voorafgaande aan een zitting te trachten onze cliënt te bezoeken in dergelijke zaken en met het kind een vertrouwensband op te bouwen. Dat lukt niet bij een bezoek van een kwartier. Wij zien het als onze plicht tijd te maken om op zorgvuldige wijze met het kind te spreken. Het is ons niet duidelijk waarom een gedragsdeskundige niet dezelfde zorgplicht zou hebben. We zijn van mening dat een gedragsdeskundige onmogelijk op basis van een gesprek van vijftien minuten kan toetsen of een kind gesloten dient te worden geplaatst. Een kind in een crisissituatie zal, zo menen wij, in de eerste vijftien minuten van een gesprek nooit meteen het achterste van de tong laten zien.

Juist nu blijkt dat sommige gedragsdeskundigen van de betrokken organisaties op zo’n kort gesprek met een kind hun oordeel baseren, zou het goed zijn wanneer er meer mogelijkheden zouden zijn om de inhoud van de stukken inhoudelijk kritisch te bekijken.

Als advocaat zijn wij betrokken bij onze cliënt en om die reden niet onafhankelijk. Wanneer wij de stukken en de feitelijke gang van zaken aantoonbaar weerspreken, legt dat weinig gewicht in de schaal. Jeugdzorg heeft immers het beste met het kind voor! Ook wanneer wij kunnen aantonen dat er zaken in de stukken niet kloppen wordt dat meestal met de mantel der liefde bedekt en gaat de rechtbank er vanuit dat jeugdzorg het belang van het kind voor ogen heeft. Op basis van het bestwil-criterium ziet de rechtbank veel door de vingers en wijkt regelmatig af van de letter van de wet. Dit dwingt de betrokken instanties niet tot zorgvuldig werken. En dat terwijl zorgvuldig werken juist in het belang is van alle betrokkenen.

Rapportages achterhaald:

Bij de verzoeken worden rapportages overgelegd. Opvallend is dat informatie uit deze rapportages vaak oud is en worden, zelfs als zaken aantoonbaar niet juist zijn, jaar in jaar uit in de rapportage herhaald.

Maar al te vaak maken wij mee dat in rapportages van jeugdzorg fouten en onjuistheden staan. Zaken worden uit de context getrokken, gaan een heel eigen leven leiden en komen telkens in procedures terug.

Niet naleven procedurele voorschriften door de vingers gezien:

Bij vrijwel iedere zitting blijkt dat jeugdzorg niet aan alle procedure-eisen die de wet stelt heeft voldaan. De verklaring van de gedragsdeskundige ontbreekt, er is geen indicatiebesluit, er is geen verzoek tot verlenging van de machtiging ingediend, er is geen vervoer voor het kind geregeld, stukken zijn niet naar de advocaat toegestuurd, et cetera.

Waar aan advocaten door de rechtbank, terecht, zeer stringente eisen worden opgelegd als het gaat om het voldoen aan de voorschriften, wordt van jeugdzorg veel door de vingers gezien. De wet wordt daarbij opgerekt of terzijde gesteld “in het belang van het kind”. Daarbij wordt in onze optiek te vaak het “bestwil-criterium”gebruikt.

De wetgeving op dit gebied is nu juist opgesteld om alle actoren in het jeugdrecht te dwingen zorgvuldig te werken, het gaat immers om grote belangen! Door keer op keer het nalaten van jeugdzorg door de vingers te zien, wordt jeugdzorg niet gedwongen de wet na te leven. Dit gaat ten koste van de zorgvuldigheid van het proces.

Toetsing in hoger beroep van de spoedmachtigingen niet mogelijk:

Helaas blijkt het niet mogelijk de spoedmachtigingen in hoger beroep te laten toetsen. Zelfs wanneer meteen nadat de machtiging is gegeven appel wordt ingesteld, is de duur van de machtiging, tegen de tijd dat het appel door het Hof wordt behandeld, verstreken. In dat geval verklaart het Hof de appellant standaard niet-ontvankelijk en komt aan inhoudelijke toetsing niet toe. Dit betekent dat er onvoldoende kritisch wordt gekeken naar uitspraken van rechters in deze zaken. Juist nu het om hele ingrijpende maatregelen voor een kwetsbare groep cliënten gaat, achten wij dit onaanvaardbaar.

Wij vinden het namelijk van belang dat de rechtbank kritisch toetst of een kinderbeschermende maatregel noodzakelijk is. Verdragsbepalingen van het EVRM en IVRK en de uitleg van het EHRM moeten leidraad zijn bij de beoordeling.

De uitspraken moeten beter worden gemotiveerd. Dit is in het belang van kinderen, ouders en ook de kinderbeschermende organisaties zelf.

Wij willen deze brief positief eindigen. Wij merken dat veel gezinsvoogden, andere jeugdhulpverleners en rechters zich met hart en ziel inzetten voor kinderen. Aangezien wij het in het belang van onze cliënten, maar ook van de maatschappij als geheel, achten dat het jeugdrecht goed functioneert, hopen wij dat de discussiebijeenkomst tot vruchtbare uitkomsten zal leiden.

 

Met vriendelijke groeten,

 

1. Th.Th.M.L Boersema (Dikkers & Boersema)

2. A.T. Bol (Van Riet Advocaten)

3. R.H.P. Feiner (Advokatenkollektief Rotterdam)

4. M. Huisman (Advokatenkollektief Rotterdam)

5. K. Logtenberg (Advokatenkollektief Rotterdam)

6. Ch.J. Nicolaï (Baars & Van Opijnen)

7. A.A.J. de Nijs (Advokatenkollektief Rotterdam)

8. M.P.G. Rietbergen (Rietbergen & Partners)

9. J.A. Smits (Rietbergen & Partners)

10. R.E. Tergau (Tergau van den Adel advocaten)

11. D.H. van Tongerlo (Van Vollenhoven advocaten)

12. J.J. Verbeke

 

Voetnoot:

[1] Als wij jeugdzorg schrijven, bedoelen wij ook andere jeugdbeschermingsorganisaties, zoals de William Schrikkerstichting.

This entry was posted in Actueel, Andersdenkenden, Deskundigen, dwangbehandeling, Heersende normen, jeugdzorg, Kinderen, Maatschappij, Marteling, Onderzoek, Open brief, Stichting Mindcontrol, Vervoer, Verwaarlozing and tagged , , , , , , , , , . Bookmark the permalink.

Comments are closed.